“De basis is dat we interesse tonen in elkaar”
Zondag 20 juni is het de Internationale Dag van de Vluchteling

Op zondag 20 juni staan we stil bij het lot van vluchtelingen wereldwijd. De VN heeft deze dag in 2001 ingesteld bij het vijftigjarig bestaan van het VN Vluchtelingenverdrag. Dat verdrag is gebaseerd op artikel 14 uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: ‘een ieder heeft het recht om in andere landen asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging’. In dit nummer van Kerk in Stad staan we stil bij de verhalen van verschillende vluchtelingen. Meer recente verhalen en al veel oudere verhalen, want vluchten voor vervolging is van alle tijden.

Annelies Noordhof-Hoorn en ds. Pieter Versloot
Ismaeel Witt Witt vluchtte in de jaren negentig uit Irak
kerk-en-samenleving12-ismaeel-witt-witt.jpg

Waarom ben je gevlucht?

“Mijn broer van 23 is gedood door Saddam Hoessein. Na zijn dood kwam onze familie in een hel terecht. We werden voortdurend lastiggevallen door de inlichtingendienst. Ik ben onder een valse naam gaan studeren aan de universiteit in Babel (ten zuiden van Bagdad), maar ook daar was ik niet veilig. Toen ben ik in 1991 naar Jordanië gegaan. Ik was toen 28 jaar. Daar heb ik vier jaren gewerkt. Daarna verliep mijn visum en kon ik niet langer blijven.”

Wat heb je toen gedaan?

“Ik heb een jaar economie gestudeerd in Libië en toen heb ik een groot risico genomen: ik heb geld betaald aan een mensensmokkelaar. Samen met 23 andere mensen ben ik in een bootje overgestoken naar Griekenland. In Griekenland heb ik twee maanden in een cel gezeten en vervolgens werd tegen mij en de zes andere Irakezen gezegd dat we wel mochten blijven, maar dat we voor onszelf moesten zorgen. We werden met andere woorden gedoogd. Ik heb toen een half jaar in een oude trein gewoond, samen met een grote groep Irakezen. Ondertussen maakte ik plannen om met een containerschip over te steken naar Italië.”

 Is dat je ook gelukt?

“Ja, maar pas bij de vierde keer. Ik verstopte me in zo’n groot containerschip; drie keer ben ik door de Italiaanse politie ontdekt en teruggestuurd naar Griekenland. De vierde keer ben ik van het containerschip gesprongen (dat is een enorme hoogte!) en heb ik vier uur in de oceaan gezwommen, totdat ik land onder mijn voeten voelde. Mijn broer in Zwitserland (die via de VN daar terecht was gekomen) instrueerde mij hoe ik naar Milaan moest reizen en vandaar naar Como, vlak aan de grens met Zwitserland. Die lange treinreis was ik enorm bang om opgepakt te worden omdat ik geen papieren (meer) had. Uiteindelijk ben ik bij mijn broer gearriveerd, maar ik ben na twee weken doorgereisd naar Nederland omdat je daar na twee maanden al een verblijfsvergunning kon krijgen. Tenminste, dat dachten we. Uiteindelijk heeft dat zeven jaar geduurd.”

 Hoe verging het je in Nederland?

“Ik woonde eerst in een AZC in Rotterdam. Na een aantal jaren heb ik een appartement gekregen. Ik werkte in de haven van Rotterdam. Wat ik hier fijn vind in Nederland zijn de lange mensen [Ismaeel is 1.91 m] en de structuur in het dagelijkse leven. Maar er waren ook dingen moeilijk voor mij: in Irak had ik niet geleerd dat marihuana verslavend is. Daardoor is het niet altijd goed gegaan met mij. Ik lees nu elke dag in de Koran en dat geeft mij rust. Toen ik jong was en nog in Irak woonde, las ik allerlei filosofische werken en stond mijn geloof op een laag pitje, maar ik heb veel kracht ontleend aan Allah. Toen ik in de problemen zat, realiseerde ik me dat ik iemand nodig had die groter is dan ik.”

 Wat is je droom?

“Mijn droom is een gezin: een vrouw, een zoon en een dochter.”

***

Nooit geweten dat Naomi op een slaapschip woonde…

Dinsdagmiddag, vier weken geleden. Ik open de achterdeur van de Martinikerk. Op de stoep staan drie vrouwen. Twee meiden van rond de zeventien, fijne gelaatstrekken met een nieuwsgierige, open blik. In het midden hun moeder (Sonja*) van een jaar of vijfenveertig met een stuurse, gesloten blik. De meiden hadden me van tevoren gemaild. Ze wilden een dominee spreken. Hun vader was recent overleden aan corona: 49 jaar oud.

kerk-en-samenleving12-asielboot.jpg

Jaren geleden vluchtten hun vader en moeder naar Nederland. Via Ter Apel en Winschoten kwamen ze op een slaapschip in Stad terecht. Tot en met de tweede coronagolf kwamen ze regelmatig in de Martinikerk. De meiden spraken vlekkeloos Nederlands. Ze leerden en werkten beiden in de zorg. De dood van hun vader hakte er diep in. Hij was de ridder in het gezin. Hij beschermde zijn drie ‘vrouwen’, deed de inkopen, kookte, bracht vertier en haalde hen ’s avonds bij de bushalte op met een grote stormlamp.

De meiden waren verdrietig maar er glinsterden nog sprankjes hoop in hun trouwhartige ogen. Hun moeder zat duidelijk klem in een vicieuze cirkel van verdriet. Bittere toon, doffe ogen en de hoop verloren. Weliswaar twee lieve dochters maar die geen heimwee kenden naar haar vaderland. Na meer dan tien jaar hing hun nog steeds uitzetting boven het hoofd.

Om de dag bezoekt Sonja met haar dochters het graf, dat een groot gat in hun financiën sloeg. Dat valt echter in het niet bij het gevoel van schuld, dat ze met zich meedraagt. Op het schip woonde namelijk een vrouw uit hetzelfde land. Zij bezocht tegen alle waarschuwingen in per trein familie in Amsterdam. Ze kreeg corona en besmette Sonja, die haar man besmette.

“Moeder voelt zich zo schuldig”, zeiden de meiden. “Ze is boos op die vrouw en op God. Wat moeten we daar mee?” Ik had het gevoel dat elk woord een goedkope platte pleister zou zijn. “We gaan een kaars branden”, zei ik. We brandden een kaars in de kerk en ik bad voor hen. “Weet u iemand uit de Bijbel waar mijn moeder over kan lezen?” vroeg de oudste dochter. Ik groef in mijn geheugen maar kreeg geen beeld. Mijn oog viel op het kastje in de kerk met bijbels in vele talen. “Daar staat een bijbel in haar taal, die mag ze in elk geval meenemen”, zei ik.

We stonden op. Ineens zag ik het: “Jullie moeder lijkt op Naomi! Zoek thuis maar op in de bijbel. Naomi was verbitterd, omdat de Ontzagwekkende haar lot zeer bitter had gemaakt. En jullie lijken op Ruth, degene die de rode draad van de hoop ontdekte, die God door het leven van Naomi vlocht.”

 * Gefingeerde naam. Echte naam bij de redactie bekend.

***

kerk-en-samenleving-hendrik-heidanus.jpg

Hendrik Heidanus’ ouders repatrieerden na de Tweede Wereldoorlog noodgedwongen naar Nederland. Zijn vader was van oorsprong Nederlander, zijn moeder was een Javaanse. Zijn vader wilde naar Amerika, zijn moeder naar Nederland.

Waarom besloten jouw ouders toch naar Nederland te gaan?

“Een broer van mijn vader was al eerder naar Nederland vertrokken en mijn moeder wilde de familie bij elkaar houden, dus gingen ze naar Nederland. Ze kregen in Groningen een pension toegewezen, in de Folkingestraat. Mijn vader kreeg een baan bij machinefabriek Alfa-Lafal; hij repareerde melkmachines. Uiteindelijk kregen we in de Invasiestraat een appartement toegewezen. Daar gingen we met z’n allen wonen: mijn ouders, mijn twee oudere broers, twee ooms en een grootmoeder.”

Dat was een drukke bedoening?

“Absoluut. Mijn moeder was druk met mijn vader (die door een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt raakte) en met het huishouden. Ik – als jongste – werd eigenlijk aan mijn lot overgelaten. Ik sliep op de bank en werd ‘s ochtends tussen de volle asbakken en lege bierflesjes wakker. En op school was de juf verbaasd over de tv-programma’s die ik kende – ’dan hoor jij toch al lang op bed te liggen’, zei ze dan. Na de lagere school kwam ik op een Lomschool terecht. Niet omdat dat mijn niveau was, maar omdat mijn moeder geen enkel benul had.”

Had jouw moeder moeite om te aarden in Nederland?

“Ze is nooit geaard. Sneeuw vond ze eng en het eten vond ze helemaal niks. Toen ik als klein jongetje in het ziekenhuis lag, bracht ze gekruide nasi langs! Het hele ziekenhuis rook ernaar; ik schaamde me dood. Ze heeft nooit goed Nederlands leren spreken waardoor communiceren heel moeilijk was. Ze zei gewoon overal ‘ja’ tegen, ook als het nee moest zijn. Daarmee deed ze zichzelf, maar ook ons tekort. Zowel mijn moeder als ook mijn vader heeft altijd heimwee gehouden naar Indonesië. Het ging altijd over vroeger, over eten, over hoe het vroeger ging. Mijn vader raakte na het bedrijfsongeval geestelijk in de war; zolang hij over Indonesië sprak, was hij blij, maar anders kon hij zomaar uit het niets heel boos worden. Mijn moeder zei altijd: ‘Hier mijn man alleen maar ziek. Hier altijd regen. Hier altijd koud’. Hun geluk lag in Indonesië.”

Hoe was dat voor jou en je broers?

“Als kind had ik gewoon heel veel vrijheid. Pas later realiseerde ik me dat ik nooit ben gestimuleerd en dat ik in armoede ben opgegroeid. Ik droeg de afdankertjes van mijn broers. Ik schaamde me voor m’n kleren. Op m’n veertiende ben ik bij hoefsmid Werkman aan de slag gegaan. Ik wilde geld verdienen. Mooie kleren en spullen kopen. Op m’n achttiende had ik een sportwagen. ‘Zie mij’, die bewijsdrang, die heb ik eraan overgehouden. Gelukkig heb ik het handige van mijn vader geërfd en daardoor heb ik me altijd overal gered. Daarnaast ben ik altijd mezelf. Dat waarderen mensen. Een knauwende Groninger met een Indonesisch uiterlijk. Dat valt altijd goed [Hendrik lacht].”

***

Dylan Henebury groeide op in Groningen. Hij studeerde Culturele Antropologie in Amsterdam en ging in 2015 – op het hoogtepunt van de vluchtelingencrisis – aan de slag voor het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).

kerk-en-samenleving12-dylan-henebury.jpg

Waarom ging je werken bij een AZC?

“Na mijn studie heb ik gereisd. De armoede en moeilijke omstandigheden waarin veel mensen leven, troffen mij. Toen ik terugkwam in 2015 was de vluchtelingencrisis op een hoogtepunt en ik schrok van bepaalde reacties. Mensen die met elkaar een huis kochten om te voorkomen dat er vluchtelingen kwamen wonen. Ik wilde laten zien dat niet alle Nederlanders zo zijn. En vanzelfsprekend heb ik ook veel interesse voor andere culturen.”

Waar heb je gewerkt?

"Ik werkte in een AZC in Den Helder, met de groep Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen (AMV-ers), zo’n honderdvijftig jongeren. Dat zijn best een hoop jongeren bij elkaar. Voor hen is het heel spannend of ze een verblijfsvergunning krijgen en dat betekent veel stress. Gelukkig waren op het terrein wel sportvelden en andere voorzieningen. Na een tijd ben ik in Amsterdam gaan werken in een jeugdzorginstelling met een groep van veertien AMV-ers, variërend van veertien tot zeventien jaar. Dat vond ik geweldig! Deze jongeren mochten blijven en ik mocht ze helpen integreren. Dat betekent dat je van alles en nog wat doet: begeleiden bij huiswerk, mee naar voetbal, maar ook een luisterend oor bieden.

 “De situatie waaruit deze kinderen zijn gevlucht is verschrikkelijk, de vlucht was afschuwelijk en hun toekomst is heel onzeker: krijg ik een verblijfsvergunning? Word ik herenigd met mijn familie? Hulp bieden is soms een hele uitdaging. Wat voor ons normaal is, zoals een bezoek aan de psycholoog, is voor Eritreeërs een taboe. Sowieso is het verhaal keer op keer vertellen heel confronterend. We werkten met een klein team van zeven personen, met elkaar vormden we een ‘kleine familie’. Helaas werd onze instelling na twee jaren gesloten, maar een geluk bij een ongeluk was dat de meeste jongeren toen ook achttien jaar waren.”

Heb je contact gehouden?

“Ja, met enkele jongeren heb ik nog steeds contact. Die wonen hier in Amsterdam in een containerwoning, tussen studenten. Sommigen zijn ook herenigd met hun familie. Laatst kwam ik één van de jongeren tegen bij de Lidl, die daar een baan had gevonden. Dat zijn mooie momenten.”

Zondag 20 juni is het Wereldvluchtelingendag. De PKN promoot daarvoor bijvoorbeeld ‘deel je cake’. Wat vind je daarvan?

“Dat vind ik een goed idee. Je kunt het hebben over de noodzaak meer psychologen op te leiden voor vluchtelingenwerk (wat volgens mij hard nodig is), maar de basis is dat we interesse tonen in elkaar. Als ik over straat liep met ‘mijn’ groep dacht ik wel eens: toon interesse. Dat geldt trouwens ook voor de vluchtelingen zelf, die soms iets hebben van ‘ze moeten toch niks van ons hebben’. Luisteren naar het verhaal van de ander is cruciaal. Meeleven met de ander, daar begint het mee. En als je iets praktisch wilt doen, kun je altijd kijken op de site van VluchtelingenWerk Nederland. Er is genoeg te doen.”

***

Schrijf je in voor de nieuwsbrief