“Goed nieuws!” brult hij me toe.
“Goed nieuws?”
“Ja, vanmiddag een indicatiegesprek!”
“Dat is mooi!” antwoord ik. “Indicatie voor…”
“Voor wonen! Jahaa…” klinkt hij samenzweerderig. Dat samenzweerderige is in alle openheid, want we staan gewoon in de gang. En om ons heen heel veel langslopers (naar de wc), rondhangers (voor een kletspraatje) en binnenkomers. Ook ik kom net binnen. Maar dit moest hij meteen kwijt. En ineens slaat hij wat onhandig een arm om me heen en drukt me tegen zijn schouder.
“Zo,” zegt hij, “dat had ik even nodig. En ik knuffel nooit, hè!? Heb je mij wel eens zien knuffelen? Ik knuffel echt nooit!” Stoer loopt hij de huiskamer in.
Ik leg mijn jas en tas eerst even op kantoor en loop dan ook naar de huiskamer. Ik tref hem daar weer, druk pratend. Hij vertelt hoe goed het met hem gaat. “Dat is wel eens anders geweest, hè? Dat weet jij nog wel!”
“Ja,” beaam ik, “dat weet ik nog wel.”
“Om de haverklap boos!” Met een onverholen trots haalt hij aan hoe hij de eikenhouten voordeur had opengetrapt. Niet alleen de voordeur, maar ook een gat in de paneeldeur. “Zo’n gat,” en hij wijst de grootte ervan aan met zijn handen. “En toen hadden jullie nog van die glazen kannen. Ik pakte zó die kan” – ook dat doet hij met grote gebaren voor – “en smeet hop het water in het gezicht van die vrijwilliger. Maar het was wel terecht, mijn boosheid.”
“Volgens mij ben jij oersterk,” reageer ik.
“Jahaa. Dat ben ik. Ik ben een onnozele idioot met een enorme bak domme boerenkracht.” Hij kijkt me aan en zegt in tegenstelling met de eerder getoonde trots: “en daar ben ik helemaal niet blij mee.”
In dezelfde zin waarin hij die oerkracht als een vloek ervaart, geeft hij te kennen hoe het zijn zelfbeeld heeft gevormd. En met terugwerkende kracht realiseer ik me hoe groot die wat onhandige knuffel in de gang daarnet was. Als reactie op zijn oerkracht die kan uitmonden in agressie, gaf hij zomaar een stukje zachtheid weg. Want het is hem niet voorgeleefd. Hij knuffelt niet alleen nooit, hij is zelf ook nooit geknuffeld. Een huis vol criminaliteit en testosteron. Hoe leer je daar omgaan met je emoties? Hoe leer je daarin de zachte kracht van liefde kennen? Hoe ga je vervolgens zelf om met de oerkracht die er in zo’n groot en jong sterk lijf huist, als alleen stoer gemep je is voorgeleefd?
“Ja, je doet het nu echt fantastisch!” geef ik hem terug. En ik geef hem een boks.
Dat huis is er nog niet, wie weet hoelang het duurt, maar er gloort weer perspectief. Niet alleen op een huis, maar vooral ook op zichzelf. Dat hij ondanks alles óók altijd blijft stralen is al een kunst op zich. En dan nu ook nog met een vleugje zachtheid. Ja, hij doet het fantastisch!