De brandweermannen van Groningen
Doopsgezinden en 1672

Geloofsovertuiging bepaalde hoe de doopsgezinden deelnamen aan de verdediging van Groningen. Maar ook andersom was er een opvallend effect: de gebeurtenissen van zomer 1672 zorgden ervoor dat de kleinere geloofsgemeenschappen in Stad voorgoed anders werden bekeken.

Beno Hofman
De kleinere geloofsgroepen15 - Menno Simons.JPG
Menno Simons, gravure door Christoffel van Sichem, ca. 1610

Menno Simons, de enige Nederlandse reformator, bepaalt in belangrijke mate de identiteit van de doopsgezinde gemeenten in vroeger tijden. De navolging van Christus staat voorop en tot de voornaamste kenmerken behoren de doop op belijdenis en geweldloosheid. Ze leiden tot conflicten met overheden, die eisen dat kinderen worden gedoopt en mannen meedoen aan burgerwachten of legers. Doopsgezinden die zich niet wensen aan te passen, verhuizen naar gebieden waar zij hun geloof zuiver kunnen houden. Als gevolg hiervan verspreidt het doperdom zich naar Oost-Europa en de Amerika’s.

In Groningen wordt Menno Simons, die voortdurend op de vlucht moet voor de autoriteiten, in januari 1537 tot ‘oudste’ of ‘bisschop’ gewijd. Hoewel hij als de belangrijkste leidsman wordt gezien en doopsgezinden internationaal worden aangeduid als Mennonieten of Mennonites, is er ook onderlinge verdeeldheid. Zo is er in de zeventiende eeuw in Groningen sprake van drie en soms vier verschillende gemeenten, meestal eenvoudigweg aangeduid met de naam van de ‘leraar’ of ‘voorstander’. Ondanks de onderlinge verschillen houden ze alle vast aan eerdergenoemde hoofdkenmerken.

Wachtgeld
Nu tillen de autoriteiten niet zo zwaar aan het weigeren van de kinderdoop, maar het stadsbestuur eist wel dat elk huis een weerbare man levert voor de verdediging van de stad of om ten oorlog te trekken. Doopsgezinden kunnen echter vrijstelling krijgen mits zij daarvoor betalen. Met dit zogeheten ‘wachtgeld’ kan dan een vervanger, huurling, worden betaald.

De stad is verdeeld in een aantal burgerregimenten, georganiseerd per wijk. Uit 1659 is een geschreven overzicht van de ‘Borger Vaandelen’ bewaard gebleven met daarin per regiment (‘vaandel’) en per huis de daarbij behorende namen en de van hen verwachte bijdrage aan de wacht, variërend van een kwart tot een hele wacht. Ook de namen van de doopsgezinden staan vermeld, maar dan zonder het verwachte aandeel maar met de verklarende toevoeging ‘mennonyt’ of ‘mennist’. Zo worden aan “d’ oostsijt van Botteringestrate”, ter plekke van de huidige doopsgezinde kerk, vermeld: “Arent Jans, mennist, aen de stadt” en "Jan Jans in ‘t Elant, mennist". Eerstgenoemde is de leraar of voorstander van de zogeheten ’Arent Jans gesintheijt’.

Om aan meer financiële middelen te komen voor de verdediging van het gewest onderhandelen de Staten van Stad en Lande met de doopsgezinden. Het gevolg is dat de Staten forse bedragen van hen ontvangen. In 1666, na de eerste bedreiging door de Münsterse bisschop met de bijnaam Bommen Berend, bedraagt de doopsgezinde lening in totaal ruim tienduizend gulden. En als de stad vanwege een nieuwe bedreiging op 3 februari 1671 een algemene burgerbewapening uitschrijft, worden de doopsgezinden in ruil voor een forse betaling door zowel mannen als vrouwen opnieuw vrijgesteld. In totaal komt er in 1672 van de doopsgezinden meer dan zesenvijftigduizend gulden binnen.

Lutheraanse huurlingen
De verdediging van de stad komt in handen van de zeventigjarige Boheemse edelman Carl von Rabenhaupt, die onder andere ervaring heeft opgedaan in het leger van prins Maurits. Hij moet de aanval van de legers van de bisschoppen van Münster en Keulen zien af te slaan met 2000 huursoldaten en 1260 bewapende burgers. Onder de soldaten zijn veel lutheranen uit de arme Duitse landen. Met hun gekochte vrijstelling zorgen de doopsgezinden indirect dus voor een grote lutherse gemeenschap in de stad. Uit dank voor hun rol bij de verdediging van de stad mogen de lutheranen in 1696 van het stadsbestuur een nieuwe (schuil)kerk bouwen.

Brandbommen
Tijdens het beleg worden vanaf 27 juli 1672 door de vijandelijke legers naar schatting vier- tot vijfduizend bommen afgevuurd. Dit zijn, naast massieve kogels, brandbommen gevuld met kruit, rookpotten en keitjes. Met name in het zuiden van de stad breken veelvuldig branden uit en de bewoners vluchten naar de wijk rond de Nieuwe Kerk. De doopsgezinden worden door het stadsbestuur belast met de brandbestrijding. Zij worden daarbij ingedeeld in drie afdelingen, waarbij elke nacht één van de drie brandwacht heeft. Volgens een direct na het beleg uitgegeven pamflet weten de doopsgezinden door hun “buitengewone ijver al die branders te blussen”.

In de boksem
Er gaan veel verhalen over wonderbaarlijke voorvallen tijdens de belegering. Een voorbeeld is het verhaal dat een gloeiende kogel bij een doopsgezinde aan de voorkant in zijn broek vliegt en er aan de onderkant weer uitvalt, waarbij zijn kleren verschroeien. “Ik brand, ik brand,” roept de getroffene, maar als hij merkt zelf ongedeerd te zijn, lacht hij volgens het verhaal met de omstanders mee. In het lofdicht Maeghd van Groningen luidt een strofe: “De vijand heeft wel steeds veel branders ingesmeten; Maar Mennonijten als de doopsgezinden heetten; Bestreden ze steeds weer in opdracht van de raad; Zo hebben branders haast geen woningen geschaad”.

Een gloeiende kogel vliegt bij een doopsgezinde aan de voorkant in zijn broek en valt er aan de onderkant weer uit

Op 26 augustus klinken de laatste schoten en de volgende dag constateren enkele verkenners dat de loopgraven leeg zijn, zodat op de 28ste ‘Groningens Ontzet’ wordt gevierd. Er blijken weliswaar flink wat huizen verwoest, maar het aantal doden in de stad bedraagt minder dan honderd. Aan de zijde van Bommen Berend ziet het er aanzienlijk minder goed uit: 4530 zijn gesneuveld, zeker 1400 gewond en ongeveer 5600 soldaten zijn tijdens het beleg overgelopen naar de stad.

Een doopsgezind kerkgebouw
Of de doopsgezinden net als de Lutheranen hebben geprofiteerd van hun bijdrage aan het ontzet van Groningen, is niet duidelijk. Volgens Steven Blaupot ten Cate in zijn Geschiedenis der Doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland heeft hun gedrag wel gunstig gewerkt voor de relatie met de heersende kerk en Staat. Misschien dat de goedkeuring van “Borgemeesteren ende Raedt” van de aankoop in 1677 van het huis ‘t Block aan de Oude Boteringestraat door Arent Jans, die daar dan al geruime tijd woont, een teken is van de ’gunstige’ relatie. In elk geval bouwt zijn doopsgezinde gemeente niet lang na de aankoop achter het huis de voorloper van de huidige kerk.

De kleinere geloofsgroepen15 – Haubois
Uitsnede uit de kaart van Egbert Haubois, 1643: de Doopsgezinde Kerk werd gebouwd op de plaats van de pomp

Op zondag 28 augustus is er om 14:00 uur in de Doopsgezinde Kerk (Oude Boteringestraat 33) een lezing van Beno Hofman over de doopsgezinden tijdens het Gronings Ontzet. Toegang is gratis en het sluit perfect aan op het Bommen Berendconcert in de Nieuwe Kerk om 15:00 uur. Eventueel is de lezing ook online te volgen.

Eindelijk een Lutherse Kerk

De betekenis van het Gronings Ontzet voor de lutheranen

 

In de zeventiende eeuw ontstond een lutherse gemeente in Groningen. In de begintijd werden hun bijeenkomsten herhaaldelijk op aandringen van de hervormde kerk door het stadsbestuur verboden en werd de predikant de stad uitgezet. Ondanks deze tegenwerking was halverwege de zeventiende eeuw de lutherse gemeente financieel en bestuurlijk zo stabiel dat ze een eigen predikant kon beroepen. Ergens in die periode heeft de lutherse gemeente ook een aantal woonhuizen aan de Kostersgang gekocht, naast het huidige politiebureau. Die verbonden ze met elkaar tot een kerkruimte. Ze noemden dit een ‘Kirchenhaus’, aangezien het geen ‘kerk’ mocht heten.

Verdraagzaamheid
In het jaar voor het beleg van Groningen, in 1671, hebben de lutheranen een nieuwe predikant beroepen, ds. Alkenius (Alke) Henrici van Norden. Net als de andere predikanten in de stad volgde hij de oproep om de gewonden en nabestaanden van de bombardementen te bezoeken om troost en bijstand te verlenen. Onder het beleg ontstond er een sfeer van onderlinge verbondenheid en hierdoor meer verdraagzaamheid onder de verschillende geloofsrichtingen.

Overlevering
Een groot deel van de huursoldaten uit Duitsland die de stad hielpen verdedigen was luthers. Dat droeg ook bij aan een grotere verdraagzaamheid richting de lutheranen in de jaren na het ontzet. Hoewel niet gedocumenteerd, bestaat er de overlevering dat generaal Rabenhaupt tot de lutheranen behoorde. Ook vertelt de overlevering dat hij, nadat hij had vernomen hoe de Lutherschen werden gedwarsboomd, zijn soldaten voor zijn woning op de Ossenmarkt opstelde en gedreigd heeft de stad te verlaten, indien men hun niet tot uitoefening van hun religie en tot het bouwen van een kerk verlof gaf. Eerst nadat hij die belofte ontving zou hij zijn bedreiging laten varen. Deze overlevering, waarvoor geen enkele bron te vinden is, laat wel zien hoezeer de lutheranen de mildere opstelling van het stadsbestuur naar hen toe in verband brachten met de generaal Rabenhaupt en zijn soldaten.

Schade
Helaas is het Kirchenhaus tijdens het beleg zwaar getroffen. In een brief met de vraag om financiële steun aan het Amsterdamse Consistorie schrijft ds. Alkenius Henrici dat het Kirchenhaus zwaar te lijden had onder het bombardement in 1672. Wrang was daarbij dat het Kirchenhaus toen net vergroot en verbeterd was met een preekstoel, banken en ramen.

Een nieuwe kerk
In een verzoekschrift uit 1688 aan de Raad van de stad kunnen we lezen dat het Kirchenhaus zo zeer onder het bombardement had geleden dat het niet meer te herstellen was. Ondanks de kosten die ze voor herstel hadden gemaakt verkeerde het in zo’n desolate toestand, dat zij bij tijden van storm en onweer daar met levensgevaar samenkwamen. Het verzoek was of ze het gebouw mochten afbreken en opnieuw mochten opbouwen. De lutheranen kregen op 17 december 1688 de toestemming voor herbouw op dezelfde plek waarbij het gebouw de vorm van een woonhuis moest hebben. De locatie bleek echter te klein en uiteindelijk vond de nieuwbouw in de Haddingestraat plaats. Het duurde nog tot 1696 dat de nieuwgebouwde kerk werd ingewijd.

Door het beleg, het bombardement en het ontzet van Groningen hebben de lutheranen uiteindelijk een grotere godsdienstvrijheid gekregen en hebben ze de toestemming tot bouw van de huidige Lutherse Kerk aan te danken. Zo is het Gronings Ontzet sterk verbonden met hun geschiedenis in de stad.

Susanne Freytag, predikant van de Evangelisch-Lutherse Gemeente Groningen (1996-2016)

 

cover nummer 15.JPG

Editie 15 - 2022

Lees meer Bekijk pagina

Schrijf je in voor de nieuwsbrief