1973
Dick Tieleman
Extra - Column1
De Martinuskerk aan de Broerstraat die moest plaatsmaken voor de nieuwe Universiteitsbibliotheek. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 1969

De laatste maanden gaan mijn gedachten regelmatig vijftig jaar terug. Het was eind augustus 1972 dat ik voor het eerst in mijn leven Groningen aandeed. Groningen zinderde op dat moment nog van 300 jaar Bommen Berend, toen ik wat zaken moest regelen om in januari 1973 als studentenpredikant daar te gaan wonen en werken.

Er was toen veel in beweging: aan de universiteit (na de studentenprotesten vanaf 1968), wereldwijd (‘Grenzen aan de groei’ – Rome 1972, over ‘zure regen’ als eerste wereldwijde klimaatwaarschuwing), en een spannende cultuuromslag in kerk en theologie...

Die laatste had ik net ruimschoots ervaren na mijn theologie-studie aan de VU, in de vier jaar als dorpspredikant in Heinkenszand (Zld). Ontnuchterend en leerzaam, wat me daarna als studentenpastor goed van pas kwam in de omgang met studenten, die uitgedaagd werden in de wereld van de universiteit hun (geloofs)identiteit te overdenken. Een oecumenisch studentenpastoraat (zes pastores, rooms-katholiek en protestant) kreeg onder meer gestalte in oecumenische studentendiensten in de net gerestaureerde Martinikerk. Kerkelijke molens malen langzaam, maar ze waagden toch deze specifieke presentie in de wereld van universiteit en wetenschap met alle beweging in cultuur, tijdgeest en veranderend zelfverstaan van mensen.

Studenten wisten beter waar ze, christelijk gesproken, ‘niet meer aan deden’ dan waar ze ‘wel voor wilden en konden gaan’. Het creatieve zoekproces naar een antwoord op die laatste vraag, voorbij aan een traditionele dogmatische geloofswaarheid, vormde dan ook de persoonlijke inzet in de zogeheten ‘kernvragenkring’ door een jaar heen.

In de wereld van universiteit en wetenschap komt het erop aan dat rationaliteit en religiositeit elkaar niet uitsluiten maar zich samen toewijden aan een menselijke wereld; religiositeit niet in vaagheid ‘wegzwevend’ en rationaliteit niet ontaardend in onmenselijke technocratie. Dan verandert er ook in taal en verstaan van christelijk geloof veel.

Na vijftien jaar ruilde ik mijn werk als studentenpastor in voor dat van docent pastorale theologie aan de theologische universiteit. Wat ik als leerervaring uit die tijd en als opgave voor kerk en theologie, tot vandaag toe, meeneem, is te illustreren aan een ander verstaan van dat hopeloze woord ‘secularisatie’ waarvan de wereld van universiteit en wetenschap een ‘gevaarlijke broedplaats’ zou zijn. Aanvankelijk bracht dat woord ‘secularisatie’ een donkere dreiging van de ‘wereld’ voor geloof en kerk mee, getypeerd als ‘verwereldlijking’ – een woord dat vandaag niet meer klinkt.

Grondbeweging van studentenpastoraat door de jaren heen zou je kunnen samenvatten als ontdekking van secularisatie-omgekeerd: met ‘wereld’ niet meer als donkere dreiging, maar als Gods beloftevolle werkelijkheid, mensen uitdagend op een mondig en menselijk omgaan daarmee.

Rond mijn entree als docent pastorale theologie werd ik gevraagd een verhaal te houden waarin mijn ervaring in het studentenpastoraat als opgave voor kerk en theologie meeklonk. De titel daarvan werd: ‘Secularisatie – zure regen of zegen voor geloof en kerk?’. Geen zure regen dus, als tragisch en mensen onmachtig makend lot; maar zegen, als gave en opgave om als mondige mensen de wereld niet als bedreiging te zien, maar als beloftevolle ruimte waarin Gods Geest ons voorgaat.

Cover nummer 1.JPG

Editie 1 - 2023

Lees meer Bekijk pagina

Schrijf je in voor de nieuwsbrief