Twee gelegenheidsgedichten
Marian Knigge-van der Schors
Poëzie15 – Op de doorluchtige zege van Groningen

Op de doorluchtige zege van Groningen


Alias inter caput extulit urbes


O, GRONINGEN, pilaar en hoofdstad van de Friezen!

Van waar begint men best t’ ontvouwen uwen lof?

Uw bouwheer Grunus moest u tot zijn wijk verkiezen,

Zo vroeg vóór Christus komste, en bouwde hier zijn hof;

Of liever, zo men zegt, de broer van ’t hoofd der Franken

Ontworp u, arm en slecht. Nu, zestig jaar geleên

En nog vijf honderd, moet gij uwe stichters danken,

Die u bevestigden met torens, gracht en steen:

Maar namaals, aangegroeid in macht en burgerijen,

Ontzaagt ge min ’t geweld, en proefde menigwerf

Het wisselbare lot des oorlogs onder ’t strijen,

Doch nooit met meer gevaars van ’t uiterste bederf,

Dan toen de Keurvorst en de Vorst van Munster t’ zamen

Gesterkt met Franse macht, u vielen op het lijf,

Met gloênde kogelen u overstulpen kwamen,

En teffens oud, en jong, en maagd, en man, en wijf

Zich kwijtende, noch storm, noch doodsgevaar ontzagen,

Tot dat de vijanden verlieten uwen wal,

Na zulk een zwaar verlies, en droeve nederlagen,

Waarop de zegegalm zich uitspreidde overal.

Uw schermheer RAVENHOOFT, hebt gij, naast God, te loven

Voor uw behoudenis. Dees terger van de dood

Bewaakte u, totdat gij ’t onheil kwaamt te boven,

En stond de stormbui uit van bommen, vuur, en lood.

O, GRONINGEN, uit puin en as en stof verrezen,

Vergeet de weldaad niet, die God u heeft bewezen.

 

Joost van den Vondel, 1587-1679

Poëzie15 – Als een Stad zich schrap zet
‘Als een Stad zich schrap zet’, spoken word artist Myron Hamming, film en edit Joost Born

Als een Stad zich schrap zet

 

Christoph Bernhard von Galen.

Een naam waarvan je de viering kent, een naam waarvan je de vrijheid voelen mag,

maar nog meer de man die onze Stad belaagde, die bombardeerde met zijn bommen, keien kogels en granaten. Je kent zijn naam, nu de man nog.

 

Zo lang een nacht zich laat duren, drenkte hij zijn dromen in vechtlust, sliep

enkel om zijn dromen te voorzien, stond slechts op om te veroveren. Trachtte, probeerde daadwerkelijk, maar zou falen. Omdat Groningen weigerde, sterk

stond, recht stond, zo stevig als maar kon.

 

Want wanneer de vrouwen en kind’ren een veiligheid opzoeken, als de mannen zich positioneren langs randen van ruw en rauw, weet je dat een Stad zich

schrap zet.

 

Die dag, zou onze Stad beven, scheuren en barsten zien verschijnen in alles dat

zij bouwden, maar een ieder die ten strijde trok deed dit met eenzelfde belofte gekerfd in de palm van zijn hand; “Bescherm uw Stad, U zult onomstotelijk staan.”

 

Officier Rabenhaupt stond met man en macht aan de frontlinie.

Professoren, burgers, dominees en studenten meldden zich, verenigden zich. Weigerden iedere vorm van overgave, kozen voor de bescherming van

barricades gebouwd van water, zij riepen; “ontmantel de vijand, drijf hem in het nauw!”

 

Dus vandaag is de dag waarop je staat voor je stad, zoals zij ooit stonden voor ons.

Want deze Stad ontkent, onteigent nooit de gezichten die zij draagt. Dus sta vandaag, zo sterk en zo stevig, zoals zij dat ooit deden.

 

Myron Hamming
Stadsdichter van Groningen

Wie denkt dat alleen vandaag de dag stadsdichters of gelegenheidsgedichten bestaan, vergist zich. Een mooie illustratie daarvan is het gedicht van Joost van den Vondel over het beleg van Groningen in het rampjaar 1672. Omdat het gedicht 350 jaar geleden geschreven werd in de taal die toen in Nederland gangbaar was, is het hier enigszins gemoderniseerd afgedrukt.1

Maar eerst iets over Vondel zelf. Hij werd in 1587 in Keulen geboren uit doopsgezinde Antwerpse ouders en verhuisde naar Amsterdam. Daar ging hij rond 1640 van het protestantisme over naar het katholicisme. Hij was religieus en koesterde een duidelijk oecumenisch ideaal.

In Amsterdam had Vondel een bloeiende kousenhandel, maar hij ging failliet door de schulden die zijn zoon maakte. Zodoende kwam hij te werken bij de Amsterdamse Bank van Lening (de Lommerd), waar hij onder werktijd mocht schrijven (!).

Vondel beoefende uiteenlopende genres, onder andere gedichten, liederen en toneel. Zijn beroemde Gysbrecht van Aemstel werd tot voor kort nog jaarlijks in Amsterdam opgevoerd. Hij werd onder collega’s Prins der Dichters genoemd, hoewel mensen ook toen al zijn werk nogal eens moeilijk en saai vonden. Politieke en godsdienstige onderwerpen komen in zijn werk regelmatig voor, en dan met name in zijn gelegenheidsgedichten. Daar kon je in die tijd behoorlijk mee bijverdienen. Alleen lukte dat Vondel slecht: hij koos vaak (té) duidelijk partij en hij had een scherpe pen, die niet iedereen aanstond.

Dat Vondels gedichten niet alleen beperkt bleven tot de Randstad blijkt uit het gelegenheidsgedicht over het Gronings Ontzet. Daarbij moet natuurlijk wel opgemerkt worden dat die gebeurtenis van veel groter invloed was op het hele land dan wij geneigd zijn te denken als we vandaag de dag in Groningen de 28ste augustus vieren. ‘Radeloos, redeloos en reddeloos’, dat was de situatie waarin onze landgenoten zich in 1672 bevonden. Toen bleek dat er toch een stad was die standhield tegen de bezetters, had dat een enorm positieve impact op de rest van het land. En daarover jubelt Vondel ook in dit gedicht.

Als we het beter bekijken, dan zien we dat het gedicht bestaat uit 26 versregels, die zes keer omarmend rijm hebben (abab, cdcd, enzovoort), met aan het eind twee regels met gepaard rijm. Wat opvalt, is dat de met elkaar rijmende verzen evenveel lettergrepen tellen. Het verschil tussen beide is hoogstens 1. Deze zogenaamde lettergreepverzen tellen hier 12 en 13 lettergrepen. Het gedicht heeft een titel en een aan Vergilius ontleend Latijns motto, dat vertaald betekent ‘Haar hoofd steekt boven dat der andere steden uit’.

Vondel begint zijn gedicht met een soort historisch overzicht van Groningen lang voor 1672, toen het oude Friesland zich over Groningen tot in Oost-Friesland uitstrekte. Groningen, gesticht door Grunus of Gruno (waarschijnlijk een fantasienaam), die er zijn toevlucht zocht. De ‘broer van het hoofd der Franken’ is volgens de aantekeningen bij de tekst in DBNL ook een legendarische figuur, die ‘zo men zegt’ voor Groningen een eenvoudig (slecht) bouwplan ontwierp. De stichters van Groningen versterkten (bevestigden) de stad met torens, grachten en burchten (steen, vers 8) zo’n 560 jaar geleden, dus omstreeks 1100.

Toen Groningen daarna machtiger werd en in inwoneraantal groeide, vreesde men (ontzaagt ge) minder het geweld, voerde vaker oorlog en ervoer ‘Het wisselbare lot des oorlogs onder ’t strijen’ (vers 11), met nu eens winst en dan verlies in de strijd. Maar nooit eerder werd Groningen zo erg met de ondergang (‘’t uiterste bederf’) bedreigd als in 1672. Toen viel de bisschop, tevens vorst, van Münster met zijn bondgenoot de keurvorst van Keulen Groningen aan, terwijl ook de Fransen oprukten.

Deze bisschop, Bernhard von Galen, begint op 27 juli met beschietingen met kanonnen, waarmee kanonskogels, keien en brandbommen werden afgeschoten, die de stad ernstig beschadigden (vers 15). In de volksmond werd hij daarom Bommen Berend genoemd. Maar de Groningse bevolking stond gezamenlijk (teffens, vers 16) pal. Oud en jong, man en vrouw kweten zich van hun taak en vreesden (ontzagen, vers 17) bestorming noch dood. Toen de vijand zich na zware verliezen op 28 augustus terug trok was het gejuich van de overwinning dan ook overal te horen (vers 20).

In de laatste zes verzen worden de Groningers (‘Groningen’) nogmaals aangesproken. Rabenhaupt (Ravenhoofd) moeten zij naast God lof toezwaaien dat zij behouden zijn gebleven, omdat hij hen leidde (bewaakte) en beschermde tegen de aanval met bommen, vuur en lood van de vijand. Geheel in overeenstemming met zijn overtuiging eindigt Vondel echter met: ‘Vergeet de weldaad niet die God u heeft bewezen’ (vers 26).

Tot mijn verrassing ontdekte ik dat er ook een hedendaags gelegenheidsgedicht over het Gronings Ontzet bestaat. Het is geschreven in opdracht van de Koninklijke Vereeniging van Volksvermaken door Myron Hamming, tussen 2021 en 2023 stadsdichter van Groningen.

Myron Hamming (1994), is dichter en spoken word-artiest. Spoken word is letterlijk ‘gesproken woord’. Het is woordkunst, waarbij de nadruk ligt op de voordracht, vaak met muzikale of visuele ondersteuning. Ritme en klank zijn belangrijk, zodat luisteraars de inhoud beter onthouden. Die inhoud is vaak bedoeld om mensen te laten nadenken over sociaal-maatschappelijke problemen, en hen tot actie aan te sporen. Spoken word heeft een veel minder stoffig imago dan traditionele poëzie en spreekt daarom veel jongeren aan.

Op deze pagina staat de tekst van het gedicht van Myron Hamming, maar het is natuurlijk de bedoeling dat u die tekst beluistert. Dat kan. Er is een mooie uitvoering op een video van Joost Born, waarin Myron Hamming in minder dan 100 seconden het verhaal van de 28ste augustus uiteenzet.

Met ernaast de kennis uit het gedicht van Vondel is de inhoud duidelijk, zij het dat bij Vondel iedereen ‘oud, en jong, en maagd, en man, en wijf’ meedeed bij de verdediging, en bij Myron ‘man en macht’ bestond uit ‘Professoren, burgers, dominees en studenten’ en ‘de vrouwen en kind’ren veiligheid opzoeken’. Ik neem maar aan dat Myron gedacht heeft dat de genoemde groepen ook destijds al uit mannen én vrouwen bestonden. Zijn boodschap is tenslotte: ‘vandaag is de dag waarop je staat voor je stad, zoals zij ooit stonden voor ons’. En die boodschap geldt ons allen.

Marian Knigge-van der Schors

1) Ik heb Vondels tekst overgenomen van www.gedichten.nl, poëzie 1587-1679, nr. 928 en daarin zelf enige veranderingen aangebracht. Zie voor de oorspronkelijke versie www.dbnl.org: De werken van Vondel. Deel 10 1663-1674 ‘Op de doorluchtige zege van Groninge’. Bij deze tekst staan ook voetnoten met verklaringen, waarvan ik in een aantal gevallen gebruik heb gemaakt.

cover nummer 15.JPG

Editie 15 - 2022

Lees meer Bekijk pagina

Schrijf je in voor de nieuwsbrief